Gepassioneerd, mooi, waardig en meeslepend: zo schrijft A.F.Th. van der Heijden over lesbische seks. Het is tekenend voor een ontwikkeling in de Nederlandse roman die je ook ziet bij Maartje Wortel en Tobi Lakmaker. Gedaan met terughoudendheid, leve de ongeremdheid! Bij Hanna Bervoets en Robbert Welagen is lesbische seksualiteit juist ongedwongen en vanzelfsprekend. En de mannelijke blik? Die heeft afgedaan.
Niemand had verwacht dat A.F.Th. van der Heijden ooit een roman zou wijden aan een zinderende lesbische verhouding. De afgelopen veertig jaar schreef hij een gigantisch oeuvre bij elkaar, waarin hij de maatschappelijke omwentelingen in Nederland vanaf de jaren 1980 documenteert, gezien door de ogen van de mannen van zijn eigen generatie. Uitbundig heteroseksuele mannen.
© Mark Kohn
Maar in Stemvorken (2021) liggen de geliefden Zwanet en Corinne samen als twee ineengehaakte stemvorken, ze raken elkaar waar de benen splitsen. In de Adèle-stand zal ik maar zeggen, want in de film La vie d’Adèle (2013) wordt de lesbische liefde ook op die manier (onder tal van andere) bedreven. Die film van Abdellatif Kechiche was ongetwijfeld een van Van der Heijdens bronnen, naast de pornografie en een aantal oudere romans uit de lesbische traditie.
Van der Heijdens representatie van lesbische seksualiteit en lust is aanvankelijk heel overtuigend: bloedgeil, rijk, meeslepend zelfs. Genereus in haar uitgebreidheid. Er zijn weinig romans waarin zo lang, diep en hevig wordt gevrijd, waarin de orgastische golven zo rijk stromen zonder dat het je verveelt en waarin het vrouwenlichaam werkelijk wordt getoond en genoten in zijn eigenheid. De penis en het neuken zijn hier nu eens niet de heilige graal van de seks. Bevrijd van de voorspelbare gymnastische bewegingen kan het seksuele genot ongehoord bloeien.
In vele literaire beschrijvingen van seks is het vrouwenlichaam nog altijd voornamelijk een vagina. Er is niet vaak sprake van erotisch spel, niet altijd een werkelijke betrekking of relatie, de clitoris komt bij de meeste mannelijke auteurs überhaupt niet voor, dat de vrouwelijke lust voorspel behoeft om tot volle bloei te komen lijkt onbekend. Van der Heijden breekt volledig met die gewoonte. Seksuologen die kennis willen verspreiden over de wijze waarop vrouwen vaak lust beleven, die aandacht willen vestigen op de rol die is weggelegd voor dat schijnbaar kleine maar zich wijd in elk vrouwenlichaam uitstrekkende orgaan, zetel van haar lust, kunnen dankbaar gebruik maken van Van der Heijdens plastische beschrijvingen van “dat kleine wonder”. De bevrijding van de clitoris, dat is een van Van der Heijdens rode draden.
Hout op hout zaagt niet
Stemvorken haakt in op een lange traditie van schrijven over lesbische liefde. Onmiskenbaar is er ook een link met het uit de pornografie bekende scenario van de lesbische seks als voorspel naar de heterobeurt. Een man begluurt twee vrouwen, komt tussenbeide, neukt de dames tot ieders genoegen en dan is het klaar. Dit scenario zit diep verankerd in het culturele DNA van de westerse wereld: seks tussen twee vrouwen zou dan niet het échte werk zijn, hout op hout zaagt niet, er moet hoe dan ook een man (lees: penis) aan te pas komen.
Deze visie op lesbische seks wordt in Stemvorken vertegenwoordigd door Hans Krop, de echtgenoot van Corinne – het stel ligt in scheiding. Krop komt naar voren als een botte eikel. Zijn visie op lesbische seks – twee zuignappen, nee dat werkt niet – is het nare beeld, het cliché dat verder niemand in Stemvorken onderschrijft en dat deze roman als geheel bovendien weerlegt. Daarom was ik het oneens met de Nederlandse lesbische cabaretière Claudia de Breij, die Van der Heijden dat onaantrekkelijke beeld van de zuignappen verweet. Maar dat zijn enkel de vileine woorden van het personage Hans Krop – de roman neemt daar net afstand van.
Het pornoscenario is aanvankelijk de wens van Albert Egberts, de echtgenoot van Zwanet. Albert heeft voor zijn huwelijk met Zwanet een relatie met Corinne gehad: hij stelt Zwanet en Corinne aan elkaar voor in de hoop op een duurzaam trio. Hij prepareert het sleutelgat waardoor hij kan gluren, maar de vrouwen stoppen dat dicht. Corinne en Zwanet worden verliefd op elkaar. Albert mag niet meedoen, hij heeft zich misrekend. Toch is de rol van de mannen daarmee niet uitgespeeld: die wordt slechts verschoven.
De mannen zijn in Stemvorken weliswaar geen triomfantelijke minnaars die het karwei afmaken, zoals in de pornografie standaard gebeurt, maar ze ontpoppen zich als machtige echtgenoten die hun vrouwen elk op hun eigen wijze in de tang hebben, waardoor aan de grote lesbische passie uiteindelijk een einde komt. Hier zal menig lesbische lezeres teleurgesteld over zijn, ook ik. Zo ging het per traditie altijd met lesbische passies: het waren maar intermezzo’s, ze moesten eindigen, er rustte geen zegen op. Noem om het even welke oudere lesbische roman, van The Well of Loneliness van Radclyffe Hall uit 1929, tot Twee vrouwen van Harry Mulisch, een roman waaraan Stemvorken vaak refereert: het liep sowieso altijd verkeerd af.
Hoewel Zwanet en Corinne een uitbundig lesbisch seksleven kennen, blijven ze uiteindelijk gevangen in hun echtverbintenissen. Het huwelijk als fluwelen fuik voor Zwanet, het huwelijk als gruwelkabinet voor Corinne. Vanuit psychologisch oogpunt zou hun keuze voor elkaar waarschijnlijker zijn. Toch winnen de mannen, niet volgens het pornoscenario waarbij de penis het pleit beslecht, maar via de macht van geld en geweld. Seks mag, vrouwen doen maar. Maar de man, die blijft de baas. Dat maakt Stemvorken uiteindelijk minder overtuigend als hedendaagse lesbische roman, zo oordeelden veel critici.
Elke nieuwe lesbische roman wordt gelezen in het licht van de stand van maatschappelijke acceptatie van homoseksualiteit
Ik schreef zelf de meest positieve recensie van Stemvorken omdat ik de representatie van vrouwelijke seksualiteit zo vernieuwend vond, maar dat woog voor andere lezers minder mee. Zij vonden de afloop ongeloofwaardig. Dit maakt duidelijk dat elke nieuwe lesbische roman wordt gelezen in het licht van de stand van maatschappelijke acceptatie van homoseksualiteit, als leefvorm én als vorm van seksualiteit. Op het eerste front loopt Van der Heijden achter. Hedendaagse Zwanetten en Corinnes zullen zich niet meer laten vastzetten in een onvolkomen of ronduit slecht huwelijk. Scheiden is meer in overeenstemming met de hedendaagse realiteit. Maar op het tweede front doet Van der Heijden mee met wat een nieuwe trend is geworden: zijn beschrijving van het lesbische seksleven is gepassioneerd, mooi, waardig en meeslepend.
Nieuwe seksuele repertoires
Op beide fronten overtuigend zijn Maartje Wortel en Tobi Lakmaker. Het burgerlijke huwelijk als gevangenis bestaat in hun sociale universum niet meer. Daarmee is ook de man als geldschieter of tiran uit het verhaal verdwenen. Wortels en Lakmakers protagonisten zijn jonger en vrijer.
Maartje Wortels roman Dennie is een star (2019) bestaat uit het geestig doordenderend geouwehoer van een Amsterdamse lesbo, met scènes uit haar leven van seriële monogamie. Wortel heeft een aparte stijl, wars van alle diepzinnigheid en literariteit. Ze schrijft roerend en erg gek, waarmee ze het gemeander van hot naar her illustreert waar ook haar geliefde Daan een punthoofd van krijgt. Daan adviseert Ted om “iets meer primair” te worden, “loslaten, de touwen laten vieren met drank en seks en vergeten wat je deed en of dat wel het goede was.” Zo geschiedt. De schelm verovert de ene geliefde na de andere. Maar eerst is er nog de gepassioneerde liefde voor die beeldschone Daan met wie de seks (met dildo) heerlijk is. De tas met die dildo wordt echter op straat van Teds schouder gegrist, “haar vocht en ook mijn vocht zat er nog aan”, waarna een hilarische beschouwing volgt over de vraag hoe Ted deze diefstal kan aangegeven en wat de soms aangeboden traumatherapie zou kunnen behelzen.
© Joost Joossen
Ted verpest deze relatie door haar overdreven ontzag voor Daan en haar te overvloedige praten op verkeerde momenten. In haar liefdesverdriet koopt ze een jong katje, Dennie, dat steeds over haar toetsenbord loopt en daar berichten als “[[[[ikdgtns” achterlaat, die deel uitmaken van de romantekst.
Na Daan volgt Suki, met wie de seks teder en troostend is en geen associaties met neuken oproept. Maar ook die relatie gaat verloren, want Ted kan zich moeilijk binden. Een mooie Marokkaanse jongen “Mo” betreedt het toneel. Met hem belandt ze al vrijend in een toilet, maar hij kan er niets van en bijt haar te hard: “mijn schaamlippen aan gort”. Dan volgt Marina, Teds buurvrouw en officier van justitie. De vrijbeurten met Marina zijn heerlijk, ook al is het Marina’s eerste keer met een vrouw. Ted is een tragikomische heldin, in het zadel gehouden door haar hechte vriendschappen en door het lieftallige katje Dennie.
Lesbische seks heeft bij Maartje Wortel vele gedaanten. Met Daan vrijt Ted heel anders dan met Suki, dan met Mo, dan met Marina. Lesbisch “neuken” als met Daan – uitgebreid gelardeerd met fantasieën – is iets heel anders dan het hetero neuken. Vroeger konden mensen aan lesbostellen nog wel eens vragen: wie van jullie is nu het mannetje? Het hele punt bij Maartje Wortel is: er is geen mannetje. Dat opent nieuwe seksuele repertoires. En die worden in deze neolesbische roman breed geëtaleerd.
Oudere lesbische romans zijn veelal terughoudend in hun beschrijvingen van seks, vandaag lijken lesbische romans daarvoor juist het vehikel te zijn
Terwijl oudere lesbische romans veelal terughoudend waren in hun beschrijvingen van seks, lijkt het erop dat lesbische romans heden ten dage juist daarvoor het vehikel zijn geworden.
Dat gebeurt dus ook in De geschiedenis van mijn seksualiteit van Tobi Lakmaker (2021). Lakmakers stijl lijkt op die van Wortel: hetzelfde geestige geouwehoer, de puberende spreektaal van het straatschoffie, de tuimelende grappenmakerij van de baby-dyke macho. Lakmakers roman is qua stijl en vertelwijze vergeleken met J.D. Salingers The Catcher in the Rye – die vergelijking klopt als je er de openheid over seks aan toevoegt. Een andere interessante overeenkomst tussen Wortel en Lakmaker is dat beiden een picareske of schelmenroman schrijven. Dat genre past de hedendaagse lesbo: zij eigent zich een ongekende vrijheid toe, fopt het systeem, tuimelt door het leven en maakt een lange neus naar de burgerlijke heterowereld.
© Willemieke Kars
Wat dat betreft, treden Wortel en Lakmaker in de voetsporen van Andreas Burnier, wier Een tevreden lach in 1965 om precies dezelfde reden vernieuwend was. Xandra Schutte omschreef die klassieke roman als “een achtbaan waarin verhaal, essayistische terzijdes, overmoedige wisecracks en poëzie in hoog tempo voorbij schieten. Wanhoop en roekeloosheid, melancholie en provocatie, ernst en ironie wisselen elkaar voortdurend af, en dat in een volstrekt eigenzinnige stijl”.
Waar Van der Heijden een achterhaalde traditie van lesbische vertelkunst vertegenwoordigt, trekken Wortel en Lakmaker zich op aan de breuk die Burnier daarin forceerde, aan de innovatie daarvan.
Niets bijzonders
Een andere tendens zijn de romans die kiezen voor een normalisering van de lesbische liefde. Bij Hanna Bervoets en Robbert Welagen is de lesbische liefde niet gedrenkt in uitbundige seks en ze is in geen enkel ander opzicht uitzonderlijk. Ze is eenvoudigweg opgenomen in het voor alle vrouwen beschikbare menselijke liefdesrepertoire.
Hanna Bervoets’ novelle Wat wij zagen bevat een lesbische relatie, maar focust op een heel ander thema: de destructiviteit van sociale media. De ik-persoon Kayleigh heeft gewerkt voor een online platform, waarin je Facebook herkent. Ze is er ziek van geworden. Ze wordt benaderd door een advocaat die een aanklacht wil indienen namens de uitgebuite content moderators van dat platform. Die moderatoren hebben als taak teksten en beelden te screenen op porno, nepnieuws en geweld. Het is onderbetaald en extreem zwaar werk, waarbij de meest verschrikkelijke dingen voorbijtrekken. Kayleigh is er dermate door getraumatiseerd dat ze die periode uit haar geheugen wil wissen. In ruil voor anonimiteit zal ze de advocaat toch éen keer alles vertellen.
© Klaas Hendrik Slump
Dat wordt een hartverscheurend verhaal, met – jawel – een lesbisch motief: ze begint een relatie met collega Sigrid, maar dat dit een lesbische relatie is, lijkt op zich niet opzienbarend. Deze liefde gaat niet gepaard met exuberante seksualiteit noch met homoseksuele zelfontdekking, twijfel of worsteling. De vreugdes en verwikkelingen van zowat elke relatie komen langs – Sigrid maakt het uit, tot Kayleighs verdriet – maar het had ook een heterorelatie kunnen zijn.
Meer aandacht gaat uit naar de groep moderatoren en hun omgang met elkaar, naar dit nieuwe precariaat van met schulden kampende, ontwortelde jonge mensen die het werk niet aankunnen maar amper keus hebben. Gruwelijke beelden, bijvoorbeeld van kinderen die zichzelf verminken, blijven hen achtervolgen. Ook de op het platform geëtaleerde complottheorieën laten hun sporen na. De ontknoping draait om de destructiviteit van Holocaustontkenning. Met de lesbische liefde heeft dat weinig te maken.
Ook Robbert Welagen pakt het zo aan in zijn roman Raam, sleutel (2021). Een vrouw verliest haar man in een verkeersongeluk. In haar rouwproces gaat zij een relatie met een vrouw aan. Maar daar gaat het boek niet over, het gaat over rouw.
De boeken van Bervoets en Welagen bereikten een groot lezerspubliek. Lesbische relaties zijn in beide boeken eenvoudigweg deel van de wereld. Ze zijn vanzelfsprekend. Ook dat is een vorm van emancipatie, die niet eens meer zo hoeft te heten.